Hebreeën 12 begint met een prachtig beeld voor onze wandel: de wedloop. We worden vergeleken met de hardlopers op de Olympische Spelen. Anders dan nu werd er toen maar een enkele krans uitgereikt: die voor de winnaar. Maar dat hoeft ons niet te ontmoedigen, want bij God kunnen we allemaal winnaar zijn, omdat we niet tegen anderen lopen. Het is geen wedstrijd wie de beste of de meest volhardende gelovige is: we lopen allemaal onze eigen race, met op de tribune als toeschouwers die wolk van getuigen van Hebreeën 11. Abel, Abraham, Mozes en David: ze juichen ons allemaal toe door hun voorbeeld. Hoe zij hun race hebben gelopen, kan ons bemoedigen (Romeinen 15:4). Maar we moeten niet naar die getuigen kijken, maar naar de Man voor ons. Niemand is zo’n goed voorbeeld van volharding als Hij.
We worden opgewekt om alles last af te leggen. Wat is jouw last, wat vertraagt jou in die loop? Het gaat niet om zonden, niet om dingen die op zichzelf al verkeerd zijn, het gaat om wat mij hindert in mijn loop. Deze dingen afleggen wordt makkelijker als we enerzijds ontdekken dat ze ons hinderen (een overbodige last zijn) en anderzijds als we een prachtig doel voor ogen hebben.
Extra lasten vertragen je, maar zonden doen je struikelen - zoals een stok tussen de benen of losse veters. Zonden zijn veel destructiever en het is van groot belang ze tijdig te belijden en af te leggen.
Maar het allerbelangrijkste is om te zien op Jezus, de overste leidsman en voleinder van ons geloof. Hij begint de loop en zet die ook voort: je loopt achter Hem aan - en Hij zorgt ervoor dat we onze loop kunnen voleindigen. Hij is het doel van onze loop, maar ook de krachtbron.
Deze post is een (enigszins bewerkt) citaat uit mijn commentaar op Hebreeën.